o, als ik toch een hondje was,
dan zou ik met een vaart,
gaan rennen langs de waterkant,
en blaffen naar de golven,
loeien als de wolven,
en bijten in mijn staart.

en was ik dan weer uitgewaaid.
en was ik lekker thuis,
weer in mijn eigen huis,
dan zou ik pootjes geven.
en naderhand, dommelend in mijn mand,
nadromen van zoëven.

o, als ik toch een poesje was,
dan zou ik als het kon,
me wringen in smalle hoeken,
een lekker plekje zoeken.
een hele lange, lange dag,
wegdromen in de zon.

en als ik toch een panda was,
met dikke ruige wollen
dan zou ik als ik wilde,
onvoorstelbaar loom,
zoals alleen kan in een droom,
naar zachte plekjes rollen.

o als ik toch een paardje was,
dan wou ik vrij en blij,
met hele grote sprongen,
veel zuurstof in mijn longen,
weghuppelen in pas
naar helemaal… achterin de wei.

o, als ik toch een vogel was,
ik zou hoog vliegen en
dan zou ik in het topje,
van een heel hoge boom, mijn kopje,
minimaal een paar weken,
diep in mijn veertjes steken.

maar nee, ik ben geen pandabeer.
en ook geen luie poes.
en ook geen hondje,
en geen paard,
en ik heb niet ene veer.

dus moet ik stoppen met verlangen.
ik droog de tranen op mijn wangen.
de tijd heelt toch de wonden?
ik hoop dat ik in korte tijd,
mijn draai weer heb gevonden.