Als ik rondloop in het Drentse woud
met z’n hunebed, al eeuwenoud
en ik plaats neem op zo’n grote kei
met een rust en stilte, alleen voor mij,
 
als ik kijk naar al die oude bomen,
die daar al jaren, staan te dromen
en ik hoor hun zacht gefluister,
als ik naar hun bladgeritsel luister-
 
denk ik: dromen ze van die jaren,
toen er nog geen auto’s waren,
dromen ze van die oude tijden,
van herders op die stille heiden?
 
Zouden ze zeggen: “Weet je wat,
we zijn het zo verschriklik zat-
mensen die het maar niet kunnen
ons onze eigen rust te gunnen”?
 
Zal ik het ooit te weten komen?
Kom,  ik laat ze heerlijk  dromen
ik ga naar mijn werk, dat wacht,
en fluister: “Oude bomen, rust maar zacht”.