Witharen was een woest en ruw gebied.
Waar de heide en de bloemen prachtig bloeiden.
Glanzend in de zonneschijn.
Waar de dieren en de vogels vredig stoeiden.

Op de vleugels van de stilte.
Zwierven herders eenzaam rond.
Op de uitgestrekte heidevelden.
Met zijn schapen en zijn trouwe hond.

In weer en wind, bij storm en ontij,
Hielden herders trouw de wacht.
Aan hun toevertrouwde kudde.
Glanzend in hun wollen vacht.
********
De mens had ruimte nodig.
Heidevelden werden groene weiden.
Korenvelden golfden op de wind.
Er was geen plaats voor paarse heide.

Het werd een land van groene weiden.
Waar wolken speels hun wegen gaan.
Er graast nu prachtig zwartbond vee.
Er wuiven akkers vol met goudgeel graan.

Op een ochtend streek daar plotseling neer.
Een ooievaarsechtpaar.
Witharen was voor hen de mooiste plek.
Zij broedden er nu ieder jaar.