lieve
Lichter

‘t is
gewis
weer ‘t op

te veren vol
zot om te keren
dol daar hol je aan

de rol en raas en dwaas
en dwaal je laat je horen door
het lint der kringel koren kleed je feest.

tussendoor de pas op lasten vat je vaster
stand. wat je kent en kan, of beter wetend
daarvan dan ontdaan wat je bent, heb je

ten beste te wenden. Pasen wenkt er

in perken ver smal van pas je pal
stavast. het vraagt je waarheen
je gaat ten einder raad, vergt

een weinig onthecht je gelijk
het voorjaar rijk aan belofte
in getogen naar vermogen

te sterken. gewichtig komt
het licht op. ingewerkt zal
het je merken in zaliger

zicht gericht van ‘t al
te zeer weer meer
waar omme keer.