carnaval,
kranig binnenin
geen kou geen kip
noch kraai verzin je kolder
in je kop, opdat je knallen kan
met loflijke lol aan het hof, ingelijfd
in kleuriger kledij, die fraaie ommedraai.
op grond van grauw de grol, dartele dol op
je warmer harteklop, hop in galop in polo
loop je geen solo op. gevat om gaande
opgelaten ten laatste ook op te staan,
lusten uitgeblust een lichter luister
last gekust. erbarmer armer,
minste minner, naaster,
tezamen verbazer,
ben je strakjes
al te vast
te gast.