vast

al zalig zijn
in erbarmen
zij die eenvoud
voor geleiden houden,
meer dan elke wet wegwijs
maakt, meer dan mijden geraakt
reiken, hier over almaar smaller wegen
dezer armen tierig van geest, zonder enige
twijfel van rijkelijk verleid bekijken, welwillend
verwittigd bezitten, van aanzien in het aangezicht,
van bekoren het storen, smoren en smiespelsmiezerig
smalen, kaalslag van smarten en smachten, smeden
van onverhoopte ketens van smeken van af
‘t al geweten eens op een zekere dag
toegewijd te gast op verhaal zijn
gebracht te mogen komen
smaken,

want

met niets
dan met name
krijgen zij het rijk aan
den lijve geraakt te beleven,
de tempel, bleek niet eens ingegeven
een wens een tent? der beden en boden,
der gelede genoden, geboden zegen en zending
is hen beproefd te boek gesteld. zij horen zich helder
verteld vandaar op doortocht toe geroepen,
neem je genoegen met dagelijks brood,
stromend water van wel heb je ooit,
voorbestemd om vervolgens
onbevangen van recht
verlangen slechts
met vaderlijke
vrede te zijn
getekend.

ja vast.

*
Zalig zij die hongeren en dorsten...
[Mat. 5:6]