Een leeuw, die brult,
zijn kaken opengesperd.
Hij jaagt op mijn schuld,
op een opgejaagd hert.

Jaren, maand en dag,
zit hij achter me aan.
Hij schreeuwt me van slag,
en zal me helemaal verslaan.

De leeuw van elke zonde,
blijft me achtervolgen.
Ik heb niet meer dan een seconde,
dus straks verslagen en verzwolgen!

Ik ben moe, ik kan niet meer;
'k ben bijna verloren.
Zo gaat het elke keer,
wie zal mijn klacht nog horen?

Gierend gaat mijn adem,
door mijn zwakke, droge keel.
Ik ben in 't laatste stadium,
maar meer kapot dan heel.

O God! Neem mijn gebed ter oren!
Geef mij de vrede en de rust!
Wilt U toch naar mij horen,
o Vader, mijn leven en mijn lust!

Wilt U, o Heer, mij toch vergeven,
van alles wat ik U misdeed.
Tot Uw dienst wil ik leven,
draag mij door mijn leed!

En als ik weer in zonde val,
wilt U mij dan terugtrekken.
Wilt U mij in elk levensdal,
Uw Vaderlijke hand verstrekken?

En houd U tegen de leeuw,
hij wil me telkens pakken.
Ik ben bang voor zijn schreeuw,
dat U mij tóch laat zakken...

Geef mij het vertrouwen, Heer,
ik ben nog vaak zo doof.
Laat mij het horen, en leer
mij de belofte van het geloof!
Dineke Wisse