Zondagmorgen, tijd om naar Gods huis te gaan,
de deuren staan al nodigend open.
De koster heeft de kerkklok een welkom laten slaan,
en iedereen die wil kan zo naar binnen lopen.
 
De kerkbanken lopen langzaam vol.
Ik schuif ook in en mag mij bij de mensen voegen.
de afgelopen week was door van alles overvol.
Maar ik mag rusten in Gods huis na al dat zwoegen.
 
Ik raak verheugd, want zie, de tafel staat gereed,
en God zelf zal de Gastheer zijn vanmorgen.
De tafel is met een sneeuwwit laken aangekleed,
Gods eigen Zoon zal voor de maaltijd zorgen.
 
Het brood, ter gedachtenis aan het lichaam van de Heer!
wordt gebroken en aan de gasten uitgedeeld.
Ik neem het tot mij en ervaar Zijn lijden meer en meer,
omdat Hij mijn gebrokenheid ook heeft geheeld.
 
De wijn waar ik van drinken mag is het bewijs
dat het bloed van Christus vloeide voor mijn zonden.
Zo werd mijn leven gekocht, betaald met dure prijs,
En mocht ik genezen van mijn levenswonden.
 
Nu is gestild mijn honger en mijn dorst,
en mag ik rijk gezegend dit Godshuis gaan verlaten.
Hij overwon de dood, de Grote Levensvorst.
Eens hoop ik Hem te groeten in de stad met gouden straten.
 
Dan loop ik tussen alle mensen in op weg naar huis,
maar diep vanbinnen is een allesoverheersend weten:
Door Gods verlossend werk ben ik op weg naar een Eeuwig Thuis.
Waar de Gastheer van vanmorgen mij hartelijk welkom zal heten.