Toen Jezus de schare zag komen
heeft Hij op de berg plaats genomen.
Hij sprak overluid
de bergrede uit.
“De zaligheid is nu gekomen.”
 
“De armen van geest, die zijn zalig,
voor hen is Mijn Rijk, zij zijn waardig.
Voor hen in verdriet
ligt troost in ’t verschiet.
Zachtmoedigen erven de aarde.
 
De zaligheid is voor al dezen
die recht en gerechtigheid vrezen,
daar honger voor draagt.
daar dorstend naar vraagt;
verzadigd, dat zullen zij wezen.
 
Barmhartigen zullen ervaren,
hun weldaad zal hen wedervaren.
Elk hart wat is rein
zal echt zalig zijn
God zal zich aan hen openbaren.
 
De vreedzamen noemt men Gods kind’ren,
hun zaligheid zal niet vermind’ren.
Wie tegen het recht
door ‘t kwaad wordt geknecht
Gods Rijkswacht zal hen niet verhind’ren.
 
Als mensen u schelden en smaden,
met allerlei kwaad overladen,
zeer groot is Uw loon,
van hemelse toon:
die blijdschap is niet te versmaden.
 
Het is ook wel goed om te weten
hoe eertijds men sloeg de profeten.
Maar vloeit nu een traan
uw lach komt er aan:
uw God zal u zalig gaan heten.”
 
(Mt.  5:1-12; Luk. 6:20-23)