De handen van de Heer
Zeeg'nen ons steeds, keer op keer.
Ze helen wat er is geschonden,
Aangetast door onze zonden.

Ze verlichten onze last,
Die wij zeulend, op de tast,
Door het donker van de nacht
Slepen, naar het einde, dat ons wacht.

Ze hebben doden opgewekt,
Zich naar kind'ren uitgestrekt.
Brood gebroken en gedeeld,
Verwarde zielen weer geheeld.

Blinde ogen kregen licht.
Zij hebben lammen opgericht,
Hen die vielen, op de been gebracht,
En hun lijden liefdevol verzacht.

Zij hebben zich heel vaak gevouwen,
Voor haters en getrouwen.
Handen, getekend door het kruis,
Wijzen ons de weg naar 't Vaderhuis.

Zij zullen, uitgestoken, ons begroeten,
Als wij de Heer daar eens ontmoeten.