Ik kwam hem zomaar plots'ling tegen,
hij droeg de last der eenzaamheid.
Hij blikte weg  - 't leek verlegenheid -
toen 'k zei: 'Jij wandelt vreemde wegen'.

'O ja, ik blow, ik ruik niet fris,
'k loop overal en nergens heen
en niemand ziet waarom ik ween,
ik ben alleen maar ergernis.

Hij liep er weg om nooit terug te komen.
Hij dronk en dronk, het werd zijn dood;
hij ligt vergeten in der aarde schoot.

Heel vaak zie ik hem in mijn slapend dromen.
Dan zegt hij mij: 'ik ben niet dood,
ik drink Gods wijn en uit genade eet ik brood'.