Vaak ben je je gedachten kwijt,
loop je te dwalen door de tijd.
Wel honderd keer vraag je jouw man
zeg, ken ik u soms ergens van.
-Toch was jij eens zijn jonge vrouw
beloofde hem jouw liefd’ en trouw.

Die vrouw daar, met haar lief gezicht,
is dat je zus of soms een nicht.
je hebt haar vast wel eens gezien
zat ze bij jou op school misschien.
-Toch hield je haar eens in jouw armen
met liefde mocht je haar verwarmen.

Je stoel en ook de tafel daar
die ken je niet, die zijn zo raar.
Je weet het wel ’t is hier niet pluis,
dus zeg je steeds: ik wil naar huis.
-Toch heb je zelf de spullen nog gekocht
met zorg heb je eens alles uitgezocht.

Maar soms zing je, zo maar een keer,
een lofzang voor je God en Heer
de woorden die je vroeger leerde
waarmee je Hem toen al vereerde.
-Die woorden raakt jouw hart niet kwijt
ze blijven in je tot in eeuwigheid.