Onopvallend schouwt de kunstenaar
de massa mensen aan,
die langs zijn opendeur nonchalant
binnen en buiten gaan.

Het valt hem op dat velen haperen
bij dat ene schilderij.
Ja, ze vallen een beetje in het oog
die papavers allerlei.

De ene rode bloem verschilt
van de ander en toch, en toch
lijkt de ene bloem
niet mooier dan de ander.

Naast de stengel, ligt bij elk
een kladblaadje te verduren.
De ontwerper maakt overuren,
komt bij het groepje staan.

Raadt de toeschouwers aan
een grote stap achteruit te gaan,
om zijn werk misschien eens
van op afstand te bezien.

Maar hij merkt algauw,
dat ogen verschillen van elkander.
Het ene oog niet mooier is dan het ander,
maar recht heeft op het eigen wijde zicht.

De schilder moet er wel aan wennen,
dat slechts weinigen zijn eigenlijke bedoeling
kennen, maar hij houdt zijn mond stijfdicht.
Zijn kladblaadjes vol rode inkt vallen toch af.

Papavers die bloedrood schrijven, blijven.