Mij ontbreekt niets, de Heer is mijn herder.
Hij laat mij liggen in grazige weiden.
Langs rustige wateren trek ik verder.
Mijn ziel is verkwikt,ik laat mij leiden
door een recht spoor, om zijn naam te verbreiden.

Al ga ik in een dal van diepe duisternis,
ik vrees geen donkerte, geen enkel kwaad.
Nu mag ik zitten aan een koninklijke dis
voor de ogen van wie mij de angst beraad;
uw stok en staf vertroosten mij bij smaad.

Ik kan de zalfolie op mijn hoofd dragen.
Mijn beker is meer dan overvol gegoten
voor de ogen van wie mij steeds beklagen.
Al de dagen van mijn leven heb ik besloten
in het huis Gods zijn naam te vergroten.
Walter Tack