We gaan de weg door de woestijn
en vragen om wat brood en water.
De grote naam zal met ons zijn
in eeuwigheid, van nu en later.

De veertig jaren gaan hun gang,
wij blijven tussen vrees en hopen.
De weg duurt echter levenslang,
de toekomst wacht en is nog open.

wij reizen langzaam voort,
er is een land dat ons eens wacht.
Wij reizen met het oude woord,
van ga maar mee en nooitgedacht.

Wij gaan de weg en God gaat mee.
En wordt het donker is Hij licht.
Het pad vol zon is enkel vrêe.
God opent wat eens was gedicht.