Ik kan mij richten op de donkere dagen,
herkauwend al mijn pijn en onbehagen,
zoals Lot’s vrouw over haar schouder keek;
in shock raakte door ’t onheil en bezweek
en dus ondankbaar zijn, daar ‘k niet bedenk
dat U mij ’t leven gaf en wonderen als geschenk.

Maar ‘k zou ook kunnen denken aan het goede;
verdriet en fout waarvoor U mij behoedde;
dan word ik blij, omdat ik tóch bemerk
dat U mij leidt, U maakt mij steeds weer sterk;
in zwakheid wordt Uw kracht het meest volbracht:
U schenkt mij hulp, wanneer ik U verwacht.