Moet ik blij zijn dat ik daar niet was, toen men Hem kruisigde en kwelde?
Was ook ik niet meegegaan om Hem te kwetsen en te schelden?
Zou ook ik Hem hebben geslagen, mij daartoe hebben laten verlagen?
Hem te vernederen, te vloeken, terwijl Hij mij liep te zoeken.

Had ook ik geroepen, zijn bloed kome over ons en onze kinderen?
Had ik zijn kruisiging niet moeten verhinderen?
Was ook ik niet opgegaan in de massa die zich tegen Hem keerde?
De menigte die Hij dagelijks zegende en leerde.

Had ik onopvallend toegekeken naar wat men Hem misdeed?
En machteloos toegezien hoezeer Hij om mij leed?
En hoe Hij stierf en voor mij de eeuwigheid verwierf.
Was ik bedroefd geweest als hij niet meer onder ons zou wezen
Om zondaars te bekeren en zieken te genezen?

Had ik voor Hem niet moeten pleiten, zoals Hij, die naast Hem hing
En alsnog gered met Hem de dood in ging?
Of was ik bang geweest zoals Petrus, die Hem niet meer kende,
En als Judas, uitzichtloos, verloren in ellende?

Waar waren zij, door Hem genezen of uit de dood herrezen?
Hun getuigenis werd niet gehoord, misschien wel in de kiem gesmoord.
Nog dagelijks gehoond, bespot, verloochend en verlaten
De wereld is Hem altijd blijven haten.

Ik heb van Hem geleerd, zo ben ik naar Zijn pad gekeerd.
Die mij bevrijdde van alles wat mij van Hem scheidde.
Hij moest voor mij ter helle gaan, de derde dag herrijzen.
Laat mij God daarvoor nu loven en Hem prijzen,
En dankbaar zijn in mijn gebed,
Daar ik behouden ben, want Jezus redt!

Oktober 2007