Een donkere geestelijke beklemming,
voorbij aan onze eigen pracht.
In het duister van ons denken
met zijn vooringenomenheid.
Men bereikt hiermee geen bestemming.
Het is als het ontkennen van Gods macht.

De innerlijke stem die wordt gesmoord.
In deze tijd toch van geestelijke dingen
gehoord?
De taal van het hart,
met de stem van ons geweten.
Oude dingen die zijn versleten
en het voorbijgaan van het verleden.
Het is met vele oude gedachten gedaan.
Gods oorsprong van ons leven
en van ware liefde niet vergeten.
Het is de kunst van ons bestaan.

Het oog van God ziet alle dingen.
Ook ons ontgaat niets,
als het erop aankomt
kritiek te uiten op onze oorsprong.
Wat moeten wij met een God,
die zich voor ons verborgen houdt?
Het is de blindheid en de doofheid
van ons bestaan,
in de taal van kwetsbaarheid.
Wij ontmoeten onze God toch in nederigheid?

En wij weten af van Zijn beginsel
in onze openheid.
Dus weg met onze onwetendheid.
Wij hebben toch onze genegenheid?