Wat moest ik hem nu nog zeggen,
want ik had alles gezegd.
En wat moest ik nog weerleggen,
want ik had alles weerlegd.
Telkens als er vragen rezen
zei hij; 'Nou bewijs het maar,
nee je hebt het niet bewezen,
wat je zegt is dus niet waar'.

Steeds maar weer dat 'welles - nietes',
dat is waar ik zo van baal.
'Het geloof bestaat uit mythes',
zei hij ''t is een slim verhaal'.
Ik kon hem niet overtuigen,
mijn geloof dat was 'gezeik'.
En zijn hoofd zou hij niet buigen,
overtuigd van zijn  gelijk.

Nu zit hij in de penarie
en komt toch bij mij terecht.
En ineens is het geen larie,
wat ik altijd heb gezegd.
Hij kijkt angstig in mijn ogen,
hij zoekt naarstig naar houvast.
En ik voel vol mededogen
zijn loodzware levenslast.

En ik ga hem toch weer zeggen
wat ik altijd heb gezegd.
'k Hoef nu niets meer te weerleggen,
wat door hem steeds was weerlegd.
'k Ben met hem gaan bijbel lezen,
zei dat God ook van hem houdt.
Heb ik daarmee niet bewezen:
'Ik zat goed en hij zat fout?'

En hij hoorde de verhalen
van Gods liefde, van Zijn trouw.
en heel langzaam ging hij stralen
toonde heel oprecht berouw.
En ik zag zijn angst verdwijnen,
vredig gaat hij straks op reis,
naar waar 't eeuwig licht zal schijnen
in Gods hemels paradijs.