Ik zat met wat stoere kerels
in een donkerbruine kroeg.
Flink te bluffen, lekker pilsje
toen zo'n kerel aan me vroeg:
"Hé jij bent toch zo gelovig?
Jongens hoor, je lacht je rot."
En ik stamelde vertwijfeld:
"Misschien is er wel een God."

Ik bestelde toen een rondje.
"Ober 't rondje is van mij."
Met een blad gevulde glazen
kwam de ober er toen bij.
Hij vroeg: "Ben jij echt gelovig?
Dat is lachen, wat een gein."
En ik stamelde vertwijfeld:
"Ach nou ja, er moet iets zijn".

Nou dat was een dijenkletser,
want ze konden echt niet meer.
Proestend vroegen toen "mijn vrienden":
"Ben jij werk'lijk in de Heer?
Kom jij echt nog in de kerk?
Dat is grappig zeg en hoe."
En ik stamelde vertwijfeld:
"Ach nou ja, zo af en toe."

Nou wat hebben ze gelachen.
Echte stoere mannenpraat.
En ik zelf maar dapper mee doen
en intussen werd het laat.
En toen werd de kroeg gesloten.
Tijd om weer naar huis te gaan.
Net toen ik op weg naar huis was
kraaide plotseling een haan.