tijd
tijd
waar blijft de tijd
roep ik soms uit
dan denk ik
aan het bellenblazen
met mijn kleinkind
hij is verrukt
grijpt met zijn handjes
naar de bellen
groot en klein
die breekbaar
door de zon beschenen
glanzend opstijgen
door de warmte
in de lucht
een leven slechts
van enkele seconden
voordat de zeepbel
uit elkaar spat
de een wat eerder
dan de ander

tijd
tijd
waar blijft de tijd
elke seconde
die mijn leven duurt
is mondgeblazen
door de adem
die Hij geeft
fonkelt zijn heerlijkheid
vanuit mijn breekbaar leven
in de tijd
die God mij geeft
op deze wereld
die Hij schiep

tijd
tijd
waar blijft de tijd
mijn zeepbeltijd
al glanst zij nog zo mooi
weerspiegelt zij de zon
met schitterende kleuren
als van een regenboog
in haar fragiel bestaan
en transparante uiterlijk
spat zij uiteen
na kort uitbundig leven
of sterveling
van zeventig
tachtig
ja mogelijk zelfs honderd jaar
van bellenblazen
word zij opgenomen
in Gods tijd
de eeuwigheid