De dageraad
kruipt langzaam
door gewelfde bogen
verwarmt het stenen geraamte 
van een vervallen abdij

Overblijfselen uit een andere tijd
nu grillig bemost
sober leven
van nieuwe bewoners
overwoekerde stilte

Eens liepen daar
gedreven monniken
devoot
oude statige beuken
herinneren hun gezang

Latijnse spreuken
vergezellen hun namen
vereeuwigd
op ruw graniet
dragers van het Woord

Regenwater sijpelt
de verweerde doopvont in
weerkaatst het prille zonlicht
wacht
op gezegende handen