Vroeger was ik allereerst
een dochter in mijns vaders huis.
Een vaste plaats, een goede plaats,
bij mijn grote sterke vader.
Ik wilde graag zijn dochter zijn,
ik vond dat fijn.

Later werd ik kind van God.
Een vaste plaats, een goede plaats.
Ik trachtte te beseffen,
dat God ook heus mijn vader was,
zoals ik in de bijbel las.
Dat vond ik fijn.

Toen sprak de Heer: "Mijn dochter."
In mijn hart trilde een snaar.
Ja, ik was Zijn dochter!
Een dochter in het huis mijns Vaders;
het was zo mooi en het was waar.
Want Hijzelf sprak tot mij:
"Mijn dochter."

Een vaste plaats in 't hart van God,
mijn Vader, groot en sterk.
Zijn dochter wil ik eeuwig zijn;
bij Hèm, dat vind ik fijn.

Lies Land