Nee, niet de zoon die het huis verliet,
ik ben altijd Vader trouw gebleven
nooit deed ik Hem verdriet
ik werkte voor Hem heel mijn leven.
 
Mijn jongere broer is van huis gegaan
hij wilde de wereld in met vrinden
al die tijd heeft Vader op wacht gestaan
tot hij de weg terug zou vinden.
 
Zijn hele erfdeel heeft hij verbrast,
geen penning bleef hem over
nergens was hij meer welkome gast
alle vriendschap was heel snel over.
 
Nu kwam hij bij Vader als arm bedelaar
smekend of die hem weer  aan wilde nemen
je houdt het niet voor mogelijk maar ’t is waar
straks gaat hij nog weer een erfdeel claimen.
 
En Vader richt een feestmaal aan
voor die schooier, die verrader
want Hij zegt; “Zie Mijn zoon is opgestaan.
Nu ben Ik weer zijn Vader.”
 
Maar ik wend mij van dat feestmaal af,
nog nooit kreeg ik een heel klein bokje
hij krijgt ’t gemeste kalf en geen straf.
Ik trek mij boos terug in mijn hoekje.
 
Maar Vader zegt; “Kom mijn zoon,
al wat ik nu nog heb is toch van jou
jij mag ter rechter kant van Mijn troon
als dank voor je trouw.