aan U komen toe onze lofzangen
in Uw Hofstad, De Stad Jerusalem,
daar worden geloften aan U voldaan,
U bent een hoorder van de gebeden;
mogen ook wij, Heere, tot U treden
en met al wat leeft, vóór U komen staan;
Heer, ik luisterde niet steeds naar Uw stem,
ik had mij door zonden laten vangen

mijn overtreding wilt Gij vergeven:
welzalig hij die Gij doet naderen
en die mag komen in Uw voorhoven,
mag ontvangen het goede van Uw Huis;
Uw heilige Tempel, dat is Uw Thuis,
voor Uw daden zullen wij U loven
Gij zijt de God van onze vaderen
God van ons heil, U geeft eeuwig leven

Gij antwoordt ons met Uw gerechtigheid,
Gij zijt het vertrouwen van de landen
tot ’t einde der zee en van de aarde;
en Gij zet de bergen vast door Uw kracht
Gij omgordt ze met sterkte en met macht
Gij spreekt tot de zee, en die bedaarde;
U hebt, Heere, alles in Uw handen
U bent bekleed met eeuw’ge heerlijkheid

waar de avond daalt, en de morgen gloort
doet Gij de volken juichen door Uw heil;
Gij bezoekt het land, geeft het overvloed,
Gij maakt het rijk, Uw beek is vol water;
heuvels verheugen zich, nu en later,
U kroont de jaren, U maakt alles goed
Uw gunst over ons, Heer, is zonder peil:
wij loven U in Sion, ‘t Heilig Oord

bij Psalm 65