Mijn hart onrustig, vol van vragen,
en vleugellam geslagen ziel,
hoop toch op God en laat je dragen!
 
Die dorst naar God, niet te verdragen,
alsof er lang geen regen viel.
Net als het hert, zo vol van vragen.
 
Verlangend naar de hoogtijdagen
waarop ik bij uw altaar kniel.
Hoop toch op God en laat je dragen.
 
De goddelozen gaven slaag en
zagen liever dat ik viel.
Mijn hart, onrustig, vol van vragen.
 
“Waar is je God?”, luidde hun vraag en
spottend lichtten zij mijn hiel:
“Hoop toch op God, laat Hij je dragen”.
 
Maar straks zijn er de laatste dagen,
dan vind ik rust in Gods asiel.
Mijn hart, onrustig, vol van vragen,
hoopt steeds op God en laat zich dragen.