Hoe wonderschoon zijn wij geweven,
al in de moederschoot door God gekust.
Ook in Zijn vaderhart geschreven
en zo volmaakt voor 't leven uitgerust.

God gaf ons leven, zin en ziel en horen.
De zoute tranen en de blijde lach.
Wij zijn aan Hem vertrouwd geboren
en mogen voor hem leven, elke dag.

God is bij ons op alle aardse wegen
en zal daarop ook met mij gaan.
Hij schenkt daarbij Zijn trouwe zegen.
Hij kent mijn zitten en mijn staan.

Ik kan mijn Vader niet ontlopen,
al reisde ik tot aan de verste zee.
Dan mag ik nog op Zijn nabijheid hopen,
al waar ik ga, Hij gaat steeds mee.

Het wonder is te groot voor mijn verstand.
Hoe overweldigend dit groots gedenken.
Zo mag ik rustig leven aan Zijn hand
en heel mijn leven kan ik aan hem schenken.

Hoe ondoorgrondelijk is al Gods hand'len.
Nog talrijker als al het aardse zand.
Ja, aan Gods hand mag ik nu veilig wand'len.
De lange bange weg naar 't Vaderland.