Heer, als we tot U roepen.
Heer, als we tot U gaan.
Als we steeds weer naar U zoeken,
wilt Gij ons dan niet laten staan.
Heer, houd U toch niet stil,
zo kunnen wij niet leven.
Heer, dít is toch niet Uw wil,
Gij wilt toch moede krachten geven.
Heer, we knielen in Uw huis,
wil genadig aan ons denken,
richt onze blik toch op het kruis,
waar Gij het leven ons wilt schenken.
Uw aanspraakplaats, daar willen wij graag wezen,
daar leggen wij onze noden neer,
op deze plek hebben we niets te vrezen,
want daar woont Gij, ja Gij, o Heer.
Dan breekt de lucht, het wordt weer licht.
Van binnen gaat het zingen,
God toont ons Zijn vriend'lijk aangezicht
en vertelt ons grote dingen.
Ons hart wil danken, 't zal U prijzen,
dat Gij ons smeken hebt gehoord.
Dat Gij in liefde ons wilt wijzen,
wat Gij beloofd hebt in Uw woord.
U zult mijn rots zijn telkens weer.
Een huis om in te wonen.
Mijn sterkte, schild, verlosser, o mijn Heer',
Gij hebt Uw liefde willen tonen.
Ons hart springt op, het zal U loven.
Ons hart zal zingen tot Uw eer.
Geef ons Uw zegen, Geest van boven,
vul ons met vrede keer op keer.
oktober 1997
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.