Mijn kind wil weten waarom ik ga op dit pad
door de woestijn, stapvoets huiswaarts zwoeg,
en niet de snelweg neem, maar schijnbaar afgemat
door mul zand van wetten en geboden ploeg.

Mijn kind vraagt waarom ik loop op deze weg,
waarom ik niet mijn eigen route plan,
maar verordeningen naleef, mij vrijheid ontzeg;
mijn kind vraagt mij of ik wel echte vrijheid ken.

Mijn kind, ik ga de weg waarop Gods stappen staan,
het zekere pad waarover Hij voor mij is gegaan;
ik ga, Hem na, de beproefde, doelgerichte baan.

Mijn kind, ik ga de weg die uit Egypte leidt,
weg gebouwd met sterke hand, weg van veiligheid,
weg van wolk en vuur, weg naar de eindeloze vrijheid.


bij Deuteronomium 6: 20 - 25