De blauwe bergen
waar het avondrood nooit te zien is,
waar mist hangt tussen de toppen
en de dalen stil zijn.

De heuvels zijn ons liever:
in augustus groen van dennen,
maar ook paars hier en daar
op plekken waar geen bomen staan.

De bloeiende heide,
de zilveren stam van een eenzame berk,
Een karrenspoor verloren in de zomeravond:
wie zegt ons
dat de krekels er doelloos zingen,
wie vertelt ons
dat de glimwormen er gloren zonder zin?

Luister naar de hete middagzon,
proef de lome vespers.
Als de completen sterven,
blijft ons de nacht en de sterren.

De dagen tellen vierentwintig.
De maanden twaalf.
De jaren inmiddels 80…
Eeuwige,
onze dankbaarheid kent geen getal.
Pieter van Welleveld