Ik ben in een donkere tijd geboren,
Een tijd van crisis, de oorlog dichtbij.
Dus geen rijke toekomst, geen grote dromen,
Geen stralende, lachende jeugd-tijd voor mij.

Maar ik kreeg van mijn Hemelse Vader,
In plaats daarvan een heel grote schat:
Hij gaf mij een gelovige moeder
Die vóór mij, en mét mij bad.

Mijn moeder bracht mij naar de doopvont,
En heeft daar haar “ja”-woord gezegd.
En toen heeft zij, vol vertrouwen,
Mij in Gods handen gelegd.

Zij leerde mij zoveel versjes,
Vertelde van ”onze lieve Heer”,
Ze bracht mij bij de Goede Herder,
‘k Hoor nu haar stem nog weer.

Ik dank God voor mijn dappere moeder
Zij was maar een kleine, eenvoudige vrouw,
Maar ze wist zich kind van de Vader
En bleef Hem haar levenlang trouw.

Mijn lief moederke is niet gestorven,
Zij ging ”over in heerlijkheid”.
Haar moede hart hield op met kloppen
Toen Vader zei: “kom maar, ’t is tijd”.

Ik erfde van moeder een heel blij geloven
Een rotsvast vertrouwen in haar Heiland en Heer.
Zij is nu bij haar Schepper daar boven,
Bij Hem zien wij elkander straks weer.