De nieuwe aarde wordt gewrocht
Uit Gods heilge ademtocht.
Plaatst haar in het schoonste licht,
Dat op zaligen wordt gericht,
Die het lang hebben gezocht.
 
Het verbleekt hun twijfel en hun vragen,
En duisternis in onze dagen.
De oude aarde gaat voorbi j, 
Zij werd tot woestenij,
En kan het nieuwlicht niet verdragen.
 
Die nieuwe aard, een paradijs
Dat schoner is dan welk paleis.
De nieuwe woonstee voor de mensen,
Een reine wereld zonder grenzen.
Voor allen onderdak en spijs.
 
Een tweede kans haar te beheren,
In plaats van haar te ruïneren.
Wat heeft de mens tot stand gebracht?
Had God hem soms te hoog geacht?
Hij wil het weer met hem proberen.
 
Zo blijkt Gods goedheid eindeloos,
Die uit liefde voor Zijn kindren koos,
En zelfs Zijn Zoon, ja, Hij die leeft,
Aan zondaren geschonken heeft.
Uit barmhartigheid, genade voor altoos.