Verlaten voel ik mij, God,
dag en nacht.
U bent er niet
als ik roep
en U verwacht.

Vertrouwen mocht uw volk op U,
Uw grootheid zong uit
al wie verloren was.
Nooit stonden wij beschaamd,
"Wij zijn verlost"jubelden zij luid.

Veracht door mensen
die met U de spot drijven;
Ik hoor hun stem die roept::
"Jij vertrouwt toch op Hem,
laat God dan bij je blijven".

Roepen doe ik tot U
nu alles om mij heen angst geeft,
nu alles zich tegen mij keert
en mijn lichaam bedreigt.
Wees toch de God voor mij die leeft.

Lachen en spotten. Rondom
zoeken ze mijn verderf.
Hun buit verdelen zij al,
legt U mij dan neer in de dood?
Is dit de hemel die ik be�rf?

"Helpen!" roep ik tot U
Wilt U mij redden en dragen?
U geeft mij antwoord en stem;
"Uw naam mag ik roemen"
dat zeg ik hen die het mij vragen.

Afschuw? U neemt het op
voor wie onder ligt in het slijk.
U hoort hulpgeroep, U komt nabij
Zo wordt wie klein en vernederd is
groots: U neemt nooit de wijk.

Verzamelen zult U de volkeren
die de aarde bewonen.
Uw lof mogen zij zingen
en buigen voor uw majesteit
U zult hen met trouw belonen

Loven zullen zij die nog komen,
uw machtige, eeuwige naam.
Wie nog niet leeft,
wordt tot lofzang geboren,
Zo vouwen de eeuwen zich sa�m.

 

Frans den Harder

17 september 2005