Al wie de kleinen bijstand bood,
vindt heil bij God, Hij maakt hem groot.
Van vreugde mag zijn hart opspringen.
God laat hem een loflied zingen.

Niet altijd deed ik wat U vraagt,
'k geef soms de zonde die mijn ziel belaagt
de kans om tot mij door te dringen,
dan doe ik onwelvoeglijke dingen.
Rondom mij klinkt de stem
van haters. Zij roepen: weg met hem.
Zij spreken kwaad van mij
en roepen in hun roddels zelfs mijn vriend terzij.
Zij spreken kwaad, zij maken mij beschaamd
en zeggen tot in hun hart verwaand:
het kwade heeft hem aangegrepen.
Hun woorden klinken overal en zo geslepen
en listig openen ze hun mond,
dat 'k bij mijn beste vrienden geen bescherming vond.

Zo roep ik, Heer, tot U,
stel mij bij Uw getrouwen nu
en geef mij held're nieuwe krachten
om toch weer op Uw woord te wachten.
Geloven mag ik, in vrijheid gaan
en dankbaar voor Uw aanschijn staan

Nu love al wat adem heeft de Heer
en zinge "Amen," altijd weer.

Frans den Harder
19 februari 2006