Hoelang is het dat 'k in der bozen handen viel,
mijn hart aan hen verkocht. Zij presten mijn ziel
van God en Zijn gebod zich los te maken,
zij verdrukten mij, wilden mij tot de dood toe raken.

Merkt U het niet, mijn God, dat 'k zucht en vecht,
dat mijn ziel zich liever U in handen legt,
dat ik mij liever buig in recht en trouw
en het Uw wet is waar ik steeds op bouw.

Toen ik geen stem vond, in der mensen woorden
slechts dwaasheid en geweld mijn hart bekoorden,
vond ik U niet, zag U niet als mijn recht,
maar wat ik deed was altijd in Uw ogen slecht.

Nu, moegestreden, zonder pijn, bent U mijn haven,
ik mag mijn ziel steeds aan Uw hartstocht laven.
de weg van 't leven is geen pijnlijk, droevig lot,
is veilig, in de dood nog, bij mijn Heer, mijn God.
Frans den Harder