Danklied van de Koning.
Hij sprak tot de Heer, op de dag dat Hij hem
verlost had uit de greep van Saul en al zijn vijanden!

Hij zei:

‘Heer, ik heb U lief, U bent mijn kracht
U is de rots die bevrijding bracht.
Mijn God en steenrots, bij wie ik steeds kan schuilen,
U bent mijn schild en burcht, bij U mag ik huilen
Om wat U deed, tot verlossing en bevrijding,
van de band der doden, U bracht verblijding.’

Stromen van verderf hadden mij overvallen,
banden van het dodenrijk waren als wallen.
De dood lag als een valstrik op al mijn wegen,
en door mijn angsten werd ik tot U gedreven.
Ik riep tot U: ‘O God hoor toch naar mijn beden,
help mij vanuit Uw paleis, hier ver beneden.’

Toen nu mijn geschreeuw in nood, in Zijn oren weerklonk,
sidderde de aarde en dreunde met groot gebonk.
Rook steeg uit zijn neus en Hij daverde van toorn,
wie mijn kind aanvalt wordt bedolven door Mijn storm.
Verterend vuur, kolen raakten erdoor in brand,
wie is er veilig voor de hitte van Zijn hand?

Hij opende de hemel en kwam in donkerheid,
een geweldige ervaring, precies op tijd.
Hij reed daar op een Cherub, Hij zweefde en vloog,
op vleugels van de wind tot aan de hemelboog.
Zijn omhulsel was zoals de duisternis is,
water en donkere wolken, het was niet mis.

Wolken en de wateren deinsden achteruit,
bij Zijn glanzend gezicht maakten zij geen geluid.
De Heer deed donder tegen de hemel klinken,
Het liet de vijanden van David wegzinken.
De Allerhoogste verhief Zijn krachtige stem,
Hij schoot vurige pijlen, en verstrooide hen!

Hij slingerde Zijn bliksem en bracht hen grote schrik.
de bedding van het meer werd een opeenhoping slik.
De bodem der wereld kwam bloot door Uw dreigen,
door enorme krachten kon niemand staande blijven.
Hij reikte mij de hand en trok mij uit het water,
Hij ontrukte mij daar uit het land van mijn hater.

Die waren met allen sterker dan ik, o schrik,
zij liepen in de weg op een slecht ogenblik.
Maar de Heer was mij weer tot steun en sterkte,
Hij redde mij, door Zijn hand, wat ik bemerkte.
God, de Heer gaf ruimte door Zijn welgevallen,
door eerlijkheid hield de vijand op te brallen.

Ik hield mijn handen rein en werd niet hopeloos,
al Zijn wetten, die onderhield ik eindeloos!
Ik handelde steeds in oprechtheid voor mijn God,
soms tot veler vermaak, vaak ook tot grote spot.
U laat zien dat U rein bent en onberispelijk,
voor velen onuitstaanbaar, zij worden misselijk.

Tegen de verkeerden toont U Uw tegenstand,
U vernedert hen, steekt ze geestelijk in brand.
Dank voor de bevrijding van Uw volk, in diepe nood,
Uw lamplicht schijnt weer bestendig, God wat bent U groot.
Met mijn God spring ik steeds over de hoogste muren,
en ik loop met Hem in, op legers met hun vuren!

Gods weg die is volmaakt Zijn woorden zijn zuiver,
Hij is een schild voor ons, daardoor wijkt de huiver.
Wie is God, behalve de Heer, de ‘rotssteen,’ is God,
wie daarom lacht en dat ontkent is werkelijk zot!
Deze God die mij kracht geeft en mijn paden recht,
geeft snelle voeten als hinden, niets gaat er slecht.

Hij geeft mij uitzicht over alle bergen heen,
met Hem kreeg ik de vleugels van kracht naar het scheen.
Hij sterkt mijn hand ten strijde en spande mijn boog,
God gaf het schild van heil, schitterend, hemelhoog.
Uw liefdevolle goedheid maakt mij groot en sterk,
U gaf mij ruimte voor mijn schreden en mijn werk!

Ik moest de vijand inhalen en verteren,
om zo met U, o God, deze les te leren!
U heeft mij vast aangegord met kracht tot de strijd,
deed hen allen bukken en heb Uw volk bevrijd.
De vijand is toen snel op de vlucht geslagen,
wij behoefden hen alleen maar na te jagen.

Zij riepen om hulp, ja zelfs aan U, o Heer
maar U bleef stil, zodat ik won, en dat deed zeer
Ik vermaalde hen geheel, ja, als de stof voor de wind,
in het slijk van de straten strooide ik het uit als grint.
U kroonde mij toen tot het hoofd van vele volken,
naties en koningen veinsden via hun tolken.

U deed mij ontkomen aan twisten door het volk,
ze kenden mij niet en spraken via een tolk.
Nauwelijks hadden zij van mij maar iets gehoord,
of zij stonden klaar, mij groetend in de poort.
Vreemden verloren hun macht, verlieten hun burcht,
geprezen mijn Rots, U heeft de vijand gewurgd.

God de Heer leeft en Hij verleende mij de wraak,
redde van de vijand, stelde ze aan de kaak.
U stelde mij boven hen, die tegen mij waren,
U heeft mij gered van deze geweldenaren.
Daarom loof ik U mijn Heer onder alle naties,
ik zing mijn psalm, met muzikale decoraties.

Hij schenkt Zijn koning volledige bescherming,
David en zijn zoon, zegent Hij in ontferming.