‘t Is al weer donker God en ik kom tot Uw licht.
Vader God, U bent zo heilig en ik zo onvolkomen.
Toch mag ik komen zoals ik ben.
Heel diep in mijn hart is er altijd een zoeken naar U:
‑ Soms verborgen ‑ weggestopt onder zorg en
verdriet, dat niet tot morgen kan wachten.
Nog vandaag kom ik naar U toe, in Jezus Christus’ naam
om U aan te raken, opdat U mij nieuw zult maken.
Soms borrelt het spontaan in mij op, dat
intense, al-omvattende verlangen naar uw reinheid,
Uw heiligheid ‑ Uw volmaaktheid lijkt dan
mijlen ver bij mij vandaan. ‑ Toch bent U er
juist dan! U komt over de bergen naar mij toe
Uw ontfermende bewogenheid wordt juist dan
als een beschermende deken om mijn bevende
schouders gelegd. ‑ U Vader God, U zelf bent
mijn omheining ‑ U, mijn schuilplaats.
Niemand is dichter bij mij dan U.
U hoort mijn gebed. U luistert aandachtig
Uw vrede daalt neer in mijn hart.
En altijd weer opnieuw mag ik Uw
geborgenheid ervaren. Opnieuw brengt
U mijn onstuimige ziel in mij tot bedaren.
In Uw volmaakte rust kan ik Uw
woorden horen, duidelijker,
inniger, lieflijker, tederder.
Van dichterbij dan ooit tevoren:
'Mijn kind!' ‑