Mijn broertje ging de wereld in,
met vader’s geld op zak.
Hij jaste het er gauw doorheen,
en was al snel platzak.
Een hongersnood brak uit,
hij had geen onderdak.
Hij kon alleen op varkens passen,
dat werd toen zijn vak.

Hij kreeg toen spijt,
van alles wat hij had gedaan.
Zonder geld, met vieze kleren,
is hij weer naar huis gegaan.
Vader rende op hem af,
toen hij hem daar zag staan.
Omhelsde hem en kuste hem,
trok hem zelfs de mooiste kleren aan.

Na een dag hard werken op het land,
ging ik weer naar huis.
Ik hoorde muziek en vroeg aan een knecht,
wat is dat voor feestgedruis?
Blij zei hij: Ze hebben het beste kalf geslacht,
want uw broertje is weer thuis.
Ik werd kwaad, wat denken ze wel,
Ik blijf wel buitenshuis.

Vader kwam me overhalen,
of ik niet mee naar binnen ging.
Luister vader, ik werk keihard,
nooit dat ik iets van u afdwing.
Dus in een feest voor mijn broertje,
heb ik echt geen zin.
Nooit heb ik wat van u gekregen,
zelfs geen bokje. Ben ik dan soms te min.

Mijn lieve zoon,
begrijp je het dan niet.
Door bij mij te wonen,
valt alles van mij, zoals je ziet.
Jou ten deel,
vergeet dat niet.
Je broertje verloor alles,
toen hij mij verliet.

Ik kwam tot besef,
dat vader mij wel zag staan.
Ik alles al had,
door met hem te gaan
Ik niet hoef te twijfelen,
aan mijn bestaan.
Kom jongen, je broertje is weer thuis,
feestend zijn we naar binnen gegaan.

Lucas 15:11-32 Gelijkenis verloren zoon, uit het oogpunt van de oudste broer