Ik zat aan het venster van de dageraad
het duister gleed langzaam voorbij
de dageraad oplichtend
als een gouden spoor

Het zonlicht door mijn venster scheen
veel licht uitbundig geen geween
kon ik maar begrijpen zo zuiver en mooi
het is met niets te vergelijken
dat gouden spoor

Ik voelde me droevig
en zag om mij heen
zwarte wolken zo donker en dreigend
dat was de nacht
hij lag op de loer
maar moest wachten totdat de avond
verscheen

De zon ging onder
en het schemert al reeds
de nacht is gekomen
dat had ik gevreesd
de nacht van de eenzaamheid
pijn en verdriet
vergroten zich en verspreidde zijn
gebied
dit is het einde dacht ik, zo lang
misschien komt de morgen
ik ben zo bang

Maar zolang God het wil
zal er dageraad zijn
tot het eind der dagen is er zonneschijn
wie wandelt met de Heer heeft niets
te vrezen
al is het donker niet fijn
spoedig zal het licht er voor altijd zijn