Gods Woord aan ieder mens gegeven,
dit woord te delen in Zijn naam,
de dichters zijn daartoe gedreven,
als navolgers Hem voor te gaan.

Te wandelen in de naastenliefde,
zoals Christus ons die gaf,
de spijkers die zijn handen kliefde,
en doorzicht gaf voorbij het graf.

Als die roeping is verkregen,
moet de dichter verzen schrijven,
van hoop, van liefde en van zegen,
Gods inspiratie daarvoor krijgen.

Gevleugeld zweven zij naar oorden,
en landen soms op verre gronden,
de dichter schreef alleen de woorden,
voor wie Gods liefde nog niet vonden.
Anton van der Haar