Op aarde hoef ik niet als ster te stralen
Maar liever nog een schijnend kaarsje zijn
Die valt in ’t niet bij Uw verlichtend zonneschijn
En zijn geringe licht alleen bij U komt halen.

Ik wil dan branden in een donk’re hoek
Verspreiden door mijn vlam het zwakke licht
Dat dan die schijn in eerbied op U gericht
Het woord vertelt geschreven in Uw boek.

Dat ’t zwakke schijnsel schijnt in duist’re nacht
De mensen leidt op Uw geëffend pad
Naar ’t eeuwig stralend licht dat ons daar wacht

Daar houdt Uzelf ons bij de hand gevat
Dan zijn daar alle kaarsen overbodig
Ons licht en warmte zijn dan niet meer nodig.