In een mooie grote vijver
zie ik van alles bewegen.
Met heel veel wedijver
willen ze allemaal leven.

Midden tussen dat gewoel
zie ik een mooie waterlelie
dienst doen als leunstoel
voor een aartsluie amfibie.

Een libel scheert heen en weer,
haar vleugels wijd gespreid.
Ik verbaas mij keer op keer
over zoveel kleurige schoonheid.

Ik loop om de vijver heen,
voel en zie het leven.
Geen moment ben ik alleen,
dit wordt mij door God gegeven.

Mijn naam hoor ik noemen
tenminste dat denk ik daar,
maar ik hoor alleen zoemen
toch is het voor mij zonneklaar.

God heeft mijn naam genoemd,
want alleen Hij kent ieder wezen.
Niemand leeft hier ongenoemd
dat wordt elke dag bewezen.

Langzaam loop ik naar huis
er is rust over mij gekomen.
Ik weet, de wereld is mijn thuis.
Eindelijk ben ik thuisgekomen.