De zandwoestijn is woest en ongenaakbaar,
de straffe zonnegloed verschroeit er mens en beest,
kille verlatenheid beroert de geest,
de kale heuvels dansen onaanraakbaar.

Geen brood en water laat gij mij,
beproefd door zo veel angst en zorgen
benauwt de rusteloze slaap mij tot de morgen,
ontreddering is hopeloos nabij.

Dan komt de duivel mij verleiden,
hij dwingt mij om te knielen voor zijn kwade troon,
beschimpt mij schaamteloos met spot en hoon,
waar kan ik schuilen en zijn dodelijke blik vermijden?

Vergeet ik dan, o lieve God, uw hoopvol teken
de kracht van uw vertroostend woord,
een weldaad voor een ieder die het heeft gehoord,
die zelfs de macht van satan kan doorbreken?

Geen steen voor brood, waag ik te zeggen,
geen knieval voor een vals profeet,
geen hulde aan een achterbaks proleet:
God zal zijn eigen grenzen nooit verleggen.

Vloekend heeft hij de laatste slag verloren,
verschrompeld tot een fletse schim,
zijn stuitend voorstel leek verduiveld slim,
maar daar, in die woestijn werd ik opnieuw geboren.

Niek van der Hoest


27 maart 2006