In de avond van mijn leven,
Waarvan ik nog niet weet hoe lang,
Wijd ik U mijn lofgezang,
Want ooit mocht ik mijn hart U geven.
 
Een lofgezang tot eer van U,
Uit dankbaarheid voor mijn bestaan.
U bleek altijd met mij begaan,
Dat is gena, besef ik nu.
 
Onverdiend voor mij als zondaar,
Valt Uw goedheid mij ten deel.
U maakt mij steeds weer gaaf en heel,
En beschroomd, met Uw gebaar.
 
Ik blijf mij van mijn schuld bewust,
En wil mijn zonden U belijden.
Schuld blijkt nimmer te vermijden,
Schoon U mij hebt toegerust.
 
Ik leef door Uw vergiffenis.
Door 't offer van Uw Zoon,
Van vernedering, van spot en hoon,
Die, uit het graf verrezen, Koning is.