Met hart en ziel wil 'k van God zingen,
maar soms gebeurd er zoveel om me heen,
dat alle blijdschap wil verdringen,
en voel ik mij verward en zo alleen.

Met heel mijn hart zou 'k willen spreken
van God, de grote dingen die Hij heeft gedaan.
Maar vele zaken zijn er die verbleken
door zorg en ziekte in 't bestaan.

Met hart en ziel, ja als het goed gaat
zing ik dat onze Heer mijn helper is.
Maar komen dagen van armoede en kwaad
kan ik niet zingen, is het diepe duisternis.

Met hart en ziel wil ik in God geloven.
Ik wil het wel, maar vraag Zijn kracht.
En met Gods liefdevolle zorg van boven
kan ik misschien nog zingen in de nacht.

Dan durf ik zeggen: 'Ondanks alle zorgen,
ondanks het kwaad dat ons op aard' omringt,
weet ik, ik ben bij God als kind geborgen
en is er diep in mij een lied dat zingt.

Dat zingt van Jezus, Hij is nog de grote herder.
Hij brengt me naar de weiden vol van rust.
Hij is mijn Heer, Hij gaat nog met mij verder.
Hij is mijn lied, mijn leven en mijn lust.'