Voerde eens mijn pad langs diepe gronden.
Vaak in donk're tijden van de nacht.
Onbewust noch van mijn vele zonden.
En waarheen die weg mij had gebracht.
 
Waarop de Heer zijn paden voor mij baande,
Zette ik met schroom mijn voeten wankel neer.
En ik mij toen in zijn nabijheid waande,
Voelde ik zijn macht en krachten meer en meer.
 
In Gethsémané heeft Hij gestreden.
Aan een houten kruis op Golgotha,
Heeft Hij voor mijn zieleheil geleden,
Opdat ik zou leven van genâ.
 
Nu dan de duisternis mij heeft verlaten
En ik nu voortaan mag wand'len in Zijn licht,
Zal mij een ander leven niet meer baten,
Omdat ik voor zijne liefde ben gezwicht.
 
Laat U leiden door de Here Jezus
En wordt erfgenaam van d’Eeuwigheid.
Na de ware opstanding des vlezes,
Wacht de nieuwe aard’ een nieuwe tijd.
 
Een nieuw Jeruzalem na alle jaren,
Schittert daar met straten van een puur kristal.
Boodschapt aan allen nu die blijde mare
Alle mensenkind'ren, volken zonder tal.
 
Eer zij God de Vader en de Zoon,
Lof zij Hem die ons is voorgegaan.
Eeuwig zingend voor God’s gouden troon,
Wil ik roemen van Zijn grote daân.
 
Maart 2012