Vliegend als een zilvermeeuw,
Langs goudgerande wolken,
Gedragen door een milde wind,
Verheven tot een koningskind,
Wil mijn hart God lof vertolken.
 
Zwevend boven zeeën, stranden, landen,
In een wijdsheid eindeloos,
Bevrijd van alle aardse zorgen,
Begroet het blij de nieuwe morgen,
Ontluikend als een witte roos,
 
In dat oneindig, ijl gewelf.
De tempel waar men God ontmoet
In alle rust, en ongestoord 
De echo van gebeden hoort,
Is waar Hij ons begroet.
 
Daar spreidt mijn hart zijn vleugels wijd,
Om ze te drogen van de dauw.
Hunkerend en onbevreesd
Ademend, de warmte van Zijn geest,
In 't decor van hemels blauw.
 
Daar vindt het rust , want daar heerst vreê.
Een vrij entree naar 't paradijs
Is 't voorportaal naar een nieuw leven,
Dat eens door God wordt vormgegeven. 
Aan 't einde van de reis.