Een stad van zuiver goud,
door niemand ooit aanschouwd.
De Vader en de Zoon
verlichten het gewoon.

Een stad van overvloed,
wij worden daar gevoerd,
geleid naar waterbronnen,
de honger overwonnen.

Een stad van waar geluk,
geen ziekte meer, geen juk,
geen zonde, geen verdriet,
daar klinkt een heerlijk lied.

Daar zal geen afscheid zijn
van geliefden groot of klein,
daar kennen wij geen dood,

we staan er nooit meer rood.

God zelf zal bij ons wonen,
aan ons Zijn kracht betonen,
Zijn heerlijkheid en macht,

zie uit naar wat ons wacht.