wij hebben hier de jaargetijden,
’t is herfst, de winter is nabij;
lente en zomer, die verblijden,
die zijn nu even weer voorbij;
daarna komt de lente er weer aan:
als Eden’s Hof: één bloemenzee
waar onze ogen blij naar uitgaan,
dank U, Heer; graag bidden wij ‘t mee

seizoenen, een cirkel?, zo is ‘t niet,
ze zijn een stukje van de tijd
waarin ons levensscheepje vaart; ziet:
tijd die ons uit de handen glijdt;
de tijd ligt niet in onze handen,
dat is niet aan ons gegeven;
zo ligt dat niet in d’aardse landen
in de jaren van ons leven

tijden, zij zijn in de hand van God;
Hij kent ons, het aardse leven
van u en mij , van ‘t begin tot ‘t slot,
dat wordt in Zijn Boek beschreven;
zeventig jaren, tachtig jaren
zijn de grenzen, ons gegeven,
zo lang mag ’t levensscheepje varen
dan moet het de zeilen reven

dan is het tijd om aan te landen
dan is de aardse tijd voorbij
Heer, neem het roer van ons in handen
en breng ons naar de overzij,
naar Eden’s Hof, daar is ‘t steeds lente,
één bloemenzee, aan elke kant;
wij bidden U, Deo volente:
breng ons scheepje bij U aan land