Als ik door die hof mag lopen
tussen bloemen wonderschoon
over paden belegd met lopers
op mijn hoofd een gouden kroon.
Ja, dan zal ik in de hemel wezen
na een leven vol goedheid en plicht
na mijn dood ben ik gerezen
omdat ik zoveel goeds heb verricht.
 
Ach, hoe kon ik mij vergissen
daar ik niets dan dorheid zie
ik dacht over eigen lot te beslissen
maar waar is nu mijn glans en glorie
slechts zie ik een ruw houten kruis
en een schare bedelaren
geen gouden kroon bedekt een kruin
en moedeloos sta ik daar te staren.
 
Maar vanaf het kruis hoor ik een stem;
“Mijn kind blijf daar niet staan dromen,
door Mijn liefde en gena mag je hier komen”.
En ik wist, mijn paradijs is enkel bij Hem.